Abstract: Sinds het voorjaar van 2002 wordt Antwerpen beschouwd als een lokale conflicthaard voor een internationaal conflict. Naar aanleiding van een aantal gewelddadige confrontaties tussen ‘joden’ en ‘moslims’ werd erop gewezen dat het Israëlisch-Palestijns conflict ook in Antwerpen voet aan grond begon te krijgen. Het gevolg daarvan zou onder andere, een toenemend antisemitisme zijn vanwege ‘islamitische’ allochtonen. De verklaringen voor de spanningen tussen beide geloofsgemeenschappen moeten volgens zowel politiek als media worden gezocht in het Israëlisch-Palestijns conflict. Antwerpse ‘moslims’ zouden sympathiseren met hun Palestijnse ‘broeders’ en hun frustratie uitwerken op hun ‘joodse’ stadsgenoten. Het transfereren van een internationale naar een lokale Antwerpse context werd gemeenzaam ‘de import van het Israëlisch-Palestijns conflict’ genoemd.
In het kader van een licentiaatverhandeling werd deze vermoedelijke identificatie onder de loep genomen. De nadruk lag daarbij niet op het geweld of op de aanwezige ‘import’ maar op de ‘joodse’ en ‘islamitische’ gemeenschappen in Antwerpen. Dit onderzoek vertrekt van de autobiografie van Dyab Abou Jahjah, ‘Tussen twee werelden. Roots van een vrijheidsstrijd’. Tijdens een reeks groepsgesprekken met zowel leden van de Antwerpse ‘joodse’ als ‘islamitische’ gemeenschappen, trachtten we te achterhalen hoe de respondenten zichzelf omschreven, hoe ze de ‘andere’ (‘joden’ of ‘moslims’) definieerden en in welke mate het Israëlisch-Palestijns conflict daar een rol bij speelde. We focusten daarbij vooral op etnische, nationale en religieuze aspecten van hun identiteit. De respondenten werden geselecteerd op basis van hun lidmaatschap van politiek-ideologische, religieuze of jongeren- of vrouwenorganisaties, al bleek het een moeilijke opdracht om organisaties te vinden die bereid waren mee te werken en tegelijkertijd binnen dit profiel pasten. De deelnemende organisaties aan ‘joodse’ kant (B’Nai B’Rith, Unie der Joodse Jongeren van Antwerpen, Women’s International Zionist Organisation –WIZO- en WIZO Informatiegroep Midden-Oosten) waren allemaal zionistische organisaties en kunnen bijgevolg allemaal als politiek-ideologisch worden gelabeld, terwijl een religieuze organisatie ontbreekt. De ‘islamitische’ organisaties (Arabisch-Europese Liga, El Moustaqbal, Jongeren voor Islam en Student Focus) daarentegen vormen wel een correct staal.
De gesprekken maakten ons duidelijk dat identiteiten, zowel bij ‘joden’ als ‘moslims’, geplaatst moeten worden binnen de context. Los van de gegeven conflictsituatie lijkt identiteit een moeilijk te definiëren begrip te zijn. De respondenten wijzen zelf op verschillende deelidentiteiten, al blijkt meestal toch één subidentiteit te overheersen. De ‘joodse’ respondenten wezen zonder meer op een sterke band met het ‘thuisland’ Israël. De ‘islamitische’ respondenten legden de nadruk op hun religieuze overtuiging, al blijkt bij de Arabisch-Europese Liga de Arabische nationale identiteit te overheersen. In die zin vertonen de standpunten van de ‘joodse’ respondenten structurele gelijkenissen met deze van de AEL. Beide hechten vooral belang aan de natie(staat), respectievelijk Israël en de Arabische natie. Bij de overige ‘islamitische’ respondenten blijkt het niet zozeer hun identiteit te zijn die de identificatie bepaalt, maar eerder de aanwezigheid van onderdrukking (i.e. een conflictsituatie). Deze ‘moslims’ identificeren zich met de Palestijnen omdat er sprake is van onderdrukking. De identificatie wordt versterkt door de gemeenschappelijke Arabische etnische afkomst of religieuze overtuiging. Zonder deze conflictsituatie zou de band hoogstwaarschijnlijk minder sterk zijn.
Daarnaast blijkt dat de etnische en religieuze identiteiten van zowel ‘joden’ als ‘moslims’ niet voor iedereen dezelfde betekenis hebben. Terwijl voor de ene het ‘joods-zijn’ enkel en alleen een religieuze overtuiging is, verwijst de andere naar de ‘joden’ als “één religie, één nationaliteit, één volk” . Hetzelfde geldt voor de ‘islamitische’ respondenten. De islam lijkt voor een aantal respondenten hun Marokkaanse etniciteit te vervangen, terwijl anderen ook daar enkel en alleen het religieuze in zien. De Marokkaanse herkomst verdwijnt binnen deze context vaak naar de achtergrond.
Wanneer we beide partijen naar hun mening over elkaar peilden, leek die vooral te worden bepaald door stereotypen en vooroordelen. Oude stereotypen zoals de ‘jood’ als ‘rijke machtswellusteling’ bestaan nog steeds, maar ook ‘moslims’ worden al te vaak beschreven als ‘terroristen’. Uit de gesprekken blijkt dat het niet enkel het Israëlisch-Palestijns conflict is dat de standpunten van beide partijen bepaalt, maar dat die moeten gesitueerd worden binnen een breder perspectief. De polarisatie duidt eerder op een ruimere identificatie, namelijk het joods-christelijke Westen tegenover het Arabisch-islamitsche Oosten. Het gebruik van termen als ‘import’ of ‘verbinnenlandsing’ geeft volgens ons bijgevolg een vertekend beeld over deze identificatieprocessen. De respondenten van dit onderzoek zijn zélf het product van deze geglobaliseerde samenleving. Hun identiteiten worden dan ook gevormd door deze ‘postnationale samenleving’, waar conflicten in een ander werelddeel zelfs in Antwerpen voor beroering kunnen zorgen. Deze identificatie blijft bijgevolg niet enkel beperkt tot Antwerpse ‘moslims’, maar geldt evengoed voor de ‘joodse’ respondenten. Het verschil tussen de ‘joodse’ en de ‘islamitische’ respondenten ligt in de manier waarop ze daar elk mee omgaan. Terwijl de ‘joden’ zich engageren in Israël zélf, trachten de ‘moslims’ hun standpunten te verdedigen in Antwerpen. We prefereren bijgevolg het begrip ‘transnationale solidariteit’ in plaats van het ‘importeren’ van een conflict. Het ‘importeren’ legt ons inziens te veel de nadruk op de grenzen van de traditionele natiestaat, terwijl uit onze gesprekken blijkt dat deze meer en meer aan belang moet inboeten. We kunnen ons niet langer opsluiten in ons eigen dorp of onze eigen natiestaat, nu de wereld zélf een dorp geworden is…